In deze serie probeer ik in woorden te vatten hoe mijn leven met mijn vader is geweest. Van toen ik klein was en hij ziek werd, tot aan zijn overlijden in november 2014.
Vanaf toen had ik eigenlijk niet echt een papa meer.
Ja, eentje die ermee instemde om van Schiedam (Zuid-Holland, naast Rotterdam) naar Schaijk (piepklein dorp in Noord-Brabant) te verhuizen.
Mijn moeders familie woonde allemaal daar, en mama had het natuurlijk pokkezwaar met de zorg voor papa en mij. Dus we gingen die kant op. We gingen van een heerlijk huis in Schiedam naar alles gelijkvloers, omdat papa zijn gezichtsveld deels kwijt was door die KUT medicijnen. Alles om het papa en mama zo makkelijk mogelijk te maken natuurlijk. Eenmaal daar bestonden zijn dagen uit hele dagen lezen (kranten, boeken, alles). Hij tuinierde wat, zat buiten, hielp waar hij kon, deed het huishouden, maar eigenlijk alles binnenshuis.
Buiten kwam ‘ie haast niet.
Die medicatie (en frustratie) stegen naar zijn hoofd, en ik was aan het puberen, dus wij hadden 60% van de tijd strijd met elkaar. Over alles. Daar zat mijn moeder dan tussen te scheidsrechteren. Werd ze ook hysterisch van, dus mijn moeder raakte depressief en zat op een gegeven moment ook aan de medicatie en in een praatgroep.
Voor emoties was weinig plek
Die kreeg ook een klap van alles met papa en moest erover praten. Daarbij was ik als puber, niet blij dat we naar een klein dorp waren verhuisd. Ik werd vooral geacht om er voor mama te zijn, en daarvoor was ik natuurlijk veel te jong. Desondanks, voelde ik wel, vond ik wel dat mama papa’s lasten droeg en ik dus een deel van mama’s emotionele last moest overnemen. Ik herinner me nog heel goed dat ik haar ergens Kerstmis, ik was 12 jaar, een CD-single van Ruth Jacott gaf. ‘Leun op mij’ heette het nummer. Ik weet niet meer waar papa was, maar mama en ik hebben daar toen op gedanst in de woonkamer.
Jaren naderhand besefte ik me hoe letterlijk mama dat heeft genomen. We hebben er weleens over gesproken en ik meen me te herinneren dat ze toen zei: ja, maar jij gaf me dat singletje toch? Ik heb niemand anders om mee te praten en ik moet het kwijt. Kortom: heel veel, wat niet voor mijn oren bestemd was of dat gewoon too heavy material was, werd op mij gedumpt. Niet dat even aan mij werd gevraagd: Sas, trek jij dat wel, die last? Vind je het oké dat ik zulke dingen met jou bespreek? Nee, totaal niet.
Ik was veel te jong
Ik was er, dus ik moest het aanhoren en deed ik dat niet: dan werd ze boos en was ik egoistisch. Aan mijn emoties en behoeftes werd dus niet bijster veel aandacht besteedt. Niet dat ik dat toen doorhad, daar was ik te jong voor. Voor mij was die situatie normaal, of laat ik zeggen: ik was het niet anders gewend. Emoties werden gewoon weggestopt.
De serieuze gesprekken met papa waren zeldzaam. Hij moest echt zijn moment hebben, wanneer het hem uitkwam. Dan zat ‘ie op zijn praatstoel en was ‘ie niet te stoppen. Dan kon ik ook beter niet naar het toilet gaan, of iets te drinken gaan pakken, want dan was mijn moment weg. Ik voelde me belangrijk en gezien als papa zo’n moment had – ik mis die momenten.
Het leek alsof iedereen weer even kon ademhalen. Mijn moeder vond het ook heel erg fijn als papa zo’n moment voor ons creëerde. Hell, ze probeerde een tiener op te voeden waarvan de vaderfiguur er altijd bij was, maar eigenlijk niets bijdroeg. Ga er maar aanstaan.
Maar je snapt: die laatste zin, dat niets bijdragen: daar moest niemand over durven te praten, want dan werd ik boos. Blijf van papa af!